Plinius

Gaius Plinius Caecilius Secundus werd in 61 of 62 na Christus geboren. Dit was in het plaatsje Comum (nu Como) in Noord-Italië. De vader van Plinius heette Lucius Caecilius Cilo en zijn moeder heette Plinia. Zij behoorden tot de rijke klasse van de grootgrondbezitters.

Toen Plinius nog jong was, verloor hij zijn vader. Samen met zijn moeder trok hij in bij zijn oom (en zijn moeders broer) Gaius Plinius Secundus. Door de onveilige situatie in Rome door Nero woonde hij ook in Comum.

Plinius’ oom was in het hele Romeinse rijk bekend en een beroemde wetenschapper en geschiedkundige. Een van zijn belangrijkste werken is de Naturalis Historia (Geschiedenis van de Natuur), een 102 delen tellende encyclopedie waarin veel kennis van het dagelijks leven werd beschreven. Na Nero’s dood in 68 keerden ze terug naar Rome.

De oom van Plinius heeft Plinius in zijn testament als zoon geadopteerd. Daarom heeft Plinius een dubbele naam: Caecilius van zijn echte vader en Plinius van zijn adoptievader. Later werd de oom bekend als Plinius Maior (de Oudere) en Plinius als Plinius Minor (de Jongere).

In Rome volgde Plinius de gebruikelijke opleiding voor rijke jongens. Eerst volgde hij onderwijs bij de ludi magister(basisschool) en de grammaticus (middelbare school), waarna hij de retorica studeerde. Dit is een soort universitaire opleiding in de welsprekendheid. Hij kreeg daar les van Quintilianus, de beroemdste retoricus van Rome en de schrijver van De Institutione Oratoria. Dit is het standaardwerk dat de rode draad van de retorica bevat.

In het jaar 79, toen Plinius 17 of 18 jaar oud was, vond de uitbarsting van de vulkaan Vesuvius plaats. Plinius Maior was commandant van de vloot in Misenum, wat daar in de buurt lag, en hij besloot naar het rampgebied te gaan om mensen te helpen en uit wetenschappelijke interesse. Helaas heeft Plinius Maior het niet gehaald en hij overleed tijdens de uitbarsting. Plinius (Minor) schreef hier twee van zijn beroemdste brieven over aan de bekende geschiedschrijver Tacitus. ‘De uitbarsting van de Vesuvius 1’ hebben we gelezen. Plinius kreeg nu nog een tweede erfenis, naast die van zijn vader Caecilius.

Toen Plinius klaar was met zijn studie, was hij eerst voor een tijdje advocaat. Daarna werd hij al snel decemvir stlitibusiucandis. Er waren tien personen met deze functie die samen geschillen beoordeelden. In de tijd van Plinius zaten zij ook de centumviri voor, een soort  rechtbank die eerst uit honderd man bestond, maar in Plinius’ tijd uit 180. Deze rechters hielden zich bezig met geschillen die te maken hadden met eigendommen en erfenissen.

De benoeming tot decemvir was in de keizertijd de eerste stap van de cursus honorum. Hierna werd Plinius in het jaar 81 militair tribuun in Syrië. Hier hield hij zich niet bezig met vechten, maar met de boekhouding van het leger. Nadat hij naar Rome was teruggekeerd, werd hij benoemd tot bevelhebber van een van de zes ruiterafdelingen van het leger.

Onder keizer Domitianus verwierf Plinius in het jaar 88 de eerste van de grootste vier functies. Plinius werd benoemd tot quaestor. Een quaestor hield zich bezig met het beheer van de staatsfinanciën. Mensen met deze functie behoorden automatisch tot de senaat. Hierna werd Plinius volkstribuun. Deze functie had in de keizertijd alleen bijna geen betekenis meer. Daarna werd hij in 93 praetor. In de republiek was de praetor de belangrijkste persoon op het gebied van rechtspraak, maar ook dit had in de keizertijd weinig betekenis meer, nu de keizer die taken over had genomen. Tijdens zijn praetuur hielp hij zijn vriend Herennius Senecio in een rechtszaak tegen de corrupte Baebius Massa, zoals te lezen in de brief ‘IJdelheid’.

Na zijn praetuur bekleedde Plinius nog wat functies op het gebied van de financiën. In de tussentijd werd Domitianus een keizer vergelijkbaar met Nero en Caligula. Veel van Plinius’ vrienden werden verbannen of vermoord, en het lot van Plinius leek ook bepaald. Gelukkig voor hem werd Domitianus in 96 vermoord, en opgevolgd door Nerva. Die benoemde hem tot praefectus aerarii saturni (prefect van de schatkist van Saturnus). De staatskas van Rome bevond zich in de Tempel van Saturnus op het Forum Romanum, en hiermee werd Plinius een soort van minister van financiën.

In deze tijd steunde hij met zijn grote vermogen ook verschillende kunstenaars en vrienden. Zo hielp hij zijn oude meester Quintilianus en de dichter Martialis (van wie de epigrammen best bekend zijn). De laatste hielp hij omdat hij Plinius vergeleek met zijn grote voorbeeld Cicero. Ook schonk hij een bibliotheek aan Comum, zijn geboortestad.

In het jaar 100 werd Plinius door de opvolger van Nerva, Trajanus, benoemd tot consul. Hiermee bereikte hij de top van de cursus honorum. De consuls in die tijd hadden echter meer een figuurlijke betekenis en werden vijf tot zes keer per jaar opnieuw gekozen, waardoor Plinius maar van september tot oktober consul was.

In 103 werd hij verkozen tot augur. Deze eervolle onderscheiding had te maken met zijn verdiensten voor het rijk, en behield hij zijn hele leven. Ook was Plinius voor de derde keer getrouwd, deze keer met de jonge Calpurnia. Net als zijn eerdere huwelijken bleek ook dit huwelijk kinderloos na een miskraam, zoals te lezen in de  brieven ‘De miskraam van Calpurnia 1’ en ‘2’. Verder bekleedde hij wat eervolle functies, zoals curator alvei Tiberis (verantwoordelijke voor de banken van de Tiber en de riolering).

In 110 werd Plinius door Trajanus benoemd tot gouverneur van Pontus en Bithynië, de provincie die het gebied omvatte wat nu het noordwesten van Turkije is. Eigenlijk zou Plinius daar proconsul moeten zijn, maar in plaats daarvan kreeg hij de speciale titel legatus Augusti pro praetore consulari potestate ex senatus consulto missus ab imperatore Caesare Nerva Traiano Augusto Germanica Dacico Patre Patriae. Dit hield in dat hij onder opdracht van de keizer met consulaire bevoegdheid (consulari potestate) naar een senatoriale provincie was gestuurd, maar dat de soldaat het met het besluit van de keizer eens was (ex senatus consulto). Dit was omdat de provincie in de problemen was, en Plinius moest daar weer rust brengen. Dit was onder andere omdat er verschillende groeperingen waren die als een bedreiging voor het keizerrijk werden gezien.

Een van deze groepen, waar Plinius niet mee bekend was, waren de christenen. Dit is te lezen in zijn beroemde brief over de Christenen, waarin hij Trajanus om hulp vraagt. De christenen geloven dat Jezus van Nazareth rond 30 n. Chr. in Jeruzalem is gekruisigd. Het Griekse woord christos is de vertaling van het Hebreeuwse Masjiach (Messias), wat ‘de Gezalfde’ betekent. Deze titel werd gegeven aan de koningen van het oude Israël. De Romeinen waren in het algemeen vrij tolerant tegen andere godsdiensten, zolang de mensen maar offerden aan de Romeinse goden, en in het bijzonder aan de genius (beschermengel) van de keizer, omdat deze het rijk zo groot hadden gemaakt. Volgens de christenen mag je alleen maar je eigen god vereren, waardoor ze dit niet deden, en dit wekte irritatie op bij de Romeinen.

Plinius kon zijn taak in de provincie niet afmaken, omdat hij daar overleed. Zijn plaats en jaar van overlijden zijn niet zeker bekend, maar waarschijnlijk overleed hij in Bithynië rond 112. Hij had het van een jongen uit een familie waarin niemand ooit lid van de senaat was geweest geschopt tot een van de beroemdste Romeinen ooit.

Werken

Plinius heeft slechts een bewaarde redevoering, de Panegyricus. Dit was een lofrede op keizer Trajanus, nadat Plinius consul was geworden.

De Epistulae (Brieven) van Plinius zijn zelf verzameld door Plinius, bewerkt en uitgegeven tussen 100 en 110 n. Chr. Het tiende boek bevat de briefwisseling met keizer Trajanus. Dze is pas na Plinius' dood uitgegeven, zonder bewerkt te zijn.

 

Plinius en het eindexamen Latijn

Plinius is soms een auteur voor het eindexamen Latijn. De meest recente examens zijn de examens van 2022 (met Martialis), 2015 en 1992.

Romeinse kalender