Satyricon 61 – Verhaal over een weerwolf
Een weerwolf 1 (Satyricon 61.1−5)
[61] Postquam ergo omnes bonam mentem bonamque valitudinem sibi optarunt, Trimalchio ad Nicerotem respexit et: 2 “Solebas,” inquit, “suavius esse in convictu; nescio quid nunc taces nec muttis. Oro te, sic felicem me videas, narra illud quod tibi usu venit.” 3 Niceros delectatus affabilitate amici: “Omne me,” inquit, “lucrum transeat, nisi iam dudum gaudimonio dissilio, quod te talem video. 4 Itaque hilaria mera sint, etsi timeo istos scolasticos ne me rideant. Viderint: narrabo tamen, quid enim mihi aufert, qui ridet? Satius est rideri quam derideri.”
5 Haec ubi dicta dedit
talem fabulam exorsus est:
61.1 optarunt = optaverunt
Trimalchio, -onis Trimalchio
Niceros, -otis Niceros; een gast bij het diner.
2 suavis aangenaam, prettig
convictus, -us maaltijd, gastmaal
muttio, muttire mompelen, zacht geluid maken
oro, orare hier: verzoeken
sic t/m videas vul aan: ut
usu venire overkomen
3 delector, delectari + abl. zich verheugen over, blij zijn met
affabilitas, -atis f vriendelijkheid
lucrum winst
trans-eo, ire voorbijgaan
iam dudum al lang
gaudimodium spreektaal voor gaudium
dis-silio, silire uiteenspringen, uiteenbarsten
talem verwijst naar Trimalchio’s affabilitas
4 hilaria, -um plur. vrolijkheid
merus onvermengd, zuiver, puur
scholasticus geleerde; dat zijn Agamemnon en Menelaus, retorica leraren
viderint vertaal: dat moeten ze zelf maar weten
satius beter, voordeliger, liever
de-rideo, ridēre uitlachen, bespotten
5 haec ubi dicta dedit lees: ubi haec dicta dedit; citaat uit Vergilius’ Aeneis, 2.790. Aeneas vertelt Dido hier over de schim van zijn vrouw Creusa die tijdens de val van Troje aan hem verscheen en tot hem sprak. “Toen ze deze woorden gezegd heeft, heeft ze mij huilend, en hoewel ik veel heb willen zeggen, achtergelaten, en ze is vluchtig in een briesje verdwenen.”
ubi toen
dicta dare woorden zeggen
ex-ordior, ordiri, orsus sum beginnen
Een weerwolf 2 (Satyricon 61.6−9)
6 “Cum adhuc servirem, habitabamus in vico angusto; nunc Gavillae domus est. Ibi, quomodo dii volunt, amare coepi uxorem Terentii coponis: noveratis Melissam Tarentinam, pulcherrimum bacciballum. 7 Sed ego non mehercules corporaliter aut propter res venerias curavi, sed magis quod benemoria fuit. 8 Si quid ab illa petii, nunquam mihi negatum; fecit assem, semissem habui; in illius sinum demandavi, nec unquam fefellitus sum. 9 Huius contubernalis ad villam supremum diem obiit. Itaque per scutum per ocream egi aginavi, quemadmodum ad illam pervenirem: nam, ut aiunt, in angustiis amici apparent.”
vicus straat
quomodo zoals
dii = dei
copo spreektaal van caupo
caupo, -onis m kroeghouder, herbergier
Tarentinus uit Tarentum; havenstad in Zuid-Italië, nu Taranto.
bacciballumdikkertje
mehercules waarachtig; eigenlijk bij Hercules!
corporalis lichamelijk
venerius behorend bij Venus
curo, curare hier: zich bekommeren om, geven om
benemorius van goed karakter
nunquam = numquam
negatum vul aan: est
fecit vul aan: si
facio, facere, feci, factum hier: opscharrelen
as, assis m as; kleinste Romeinse munteenheid, vergelijk met een cent
semis, semissis mhalve as
sinus, -uszak, buidel; eensinus was een plooi in een kledingstuk waarin
geld en andere zaken bewaard werden.
demandavi vul aan: si
demando, demandare toevertrouwen(hier: aan: in + acc.)
unquam = umquam
fefellitus lees:falsus; Petronius gebruikt hier incorrect Latijn contubernalis partner
villa landhuis
supremum diem obire de laatste dag tegemoet gaan, sterven
scutum schild
ocrea scheenplaat
per scutum per ocream vergelijk: met man en macht
agino, aginare zich inspannen
angustiae, -arum plur. nood, moeilijkheid
ap-pareo, parēre, parui duidelijk worden, blijken
Een weerwolf 3 (Satyricon 62.1−9)
[62] “Forte dominus Capuam exierat ad scruta scita expedienda. 2 Nactus ego occasionem persuadeo hospitem nostrum, ut mecum ad quintum miliarium veniat. Erat autem miles, fortis tanquam Orcus. 3 Apoculamus nos circa gallicinia; luna lucebat tanquam meridie. 4 Venimus inter monimenta: homo meus coepit ad stelas facere; sedeo ego cantabundus et stelas numero. 5 Deinde ut respexi ad comitem, ille exuit se et omnia vestimenta secundum viam posuit. Mihi anima in naso esse; stabam tanquam mortuus. 6 At ille circumminxit vestimenta sua, et subito lupus factus est. Nolite me iocari putare; ut mentiar, nullius patrimonium tanti facio.7 Sed, quod coeperam dicere, postquam lupus factus est, ululare coepit et in silvas fugit.
Capua grote stad in Midden-Italië, nu Santa Maria Capua Vetere
scruta, -orum plur. rommel, prullen
scitus fijn, mooi, smaakvol
ex-pedio, pedire opruimen, in orde brengen
mecum = cum me
quintus vijfde
miliarium mijlpaal
persuadeo praesens historicum; hier met acc. in plaats van dat.
tanquam = tamquam
Orcus andere naam voor Pluto
se apoculo, apoculare ertussenuit knijpen
circa + acc. omstreeks, rond
gallicinium het eerste hanengekraai; ongeveer twee uur ‘s nachts.
luceo, lucēre, luxi schitteren, licht zijn
tanquam + coni. alsof, zoals wanneer
meridies, -ei m middag; vul aan: esset
monimentum = monumentum; hier: graf(tombe)
stela grafzuil
facere ad + acc. hier: gaan naar
cantabundus zingend
numero, numerare tellen
exuo, exuere, exui, exutusuitkleden
vestimentum kledingstuk
mihi anima in naso esse vergelijk: mijn hart klopt in mijn keel
esse infinitivus historicus
circum-mingo, mingere, minxi een kring pissen om
lupus wolf
factus let op: p.p.p. van fieri
iocor, iocari grappen maken
mentior, mentiri, mentitus sum liegen
patrimonium vermogen, erfenis
tanti facere zoveel waard achten
ululo, ululare huilen
Een weerwolf 4 (Satyricon 62.1−9)
8 Ego primitus nesciebam ubi essem; deinde accessi, ut vestimenta eius tollerem: illa autem lapidea facta sunt. 9 Qui mori timore nisi ego? Gladium tamen strinxi et in tota via umbras cecidi, donec ad villam amicae meae pervenirem. 10 In larvam intravi, paene animam ebullivi, sudor mihi per bifurcum volabat, oculi mortui; vix unquam refectus sum. 11 Melissa mea mirari coepit, quod tam sero ambularem, et: “Si ante,” inquit, “venisses, saltem nobis adiutasses; lupus enim villam intravit et omnia pecora tanquam lanius sanguinem illis misit. Nec tamen derisit, etiamsi fugit; servus enim noster lancea collum eius traiecit.”
primitus = primum
ac-cedo, cedere hier: dichterbij komen, naderen
lapideus stenen, van steen
qui lees: quis; ook Niceros vindt het verschil tussen qui en quis lastig.
mori infinitivus historicum
stringo, stringere, strinxi, strictum trekken, tevoorschijn halen
pervenirem lees: perveniebam; hypercorrect Latijn
in larvam lees: velut larva
larva geest, spook
animam e-bullio, bullire de geest geven
suror, -oris m zweet
bifurcus de dijbenen
volo, volare haasten
oculi vul aan: mihi erant
sero adv. laat
ambulo, ambulare rondslenteren, rondzwerven
ante eerder
saltem adv. tenminste
adiutasses = adiutavisses
ad-iuto, iutare + dat. helpen
villa hier wordt het landgoed rondom de villa bedoeld
omnia pecora anakoloet, het zinsdeel wordt voor het dramatische effect niet afgemaakt, je kunt bijvoorbeeld occidit aanvullen.
lanius slager
sanguinem mittere + dat.een aderlating doen bij; hier: afslachten
de-rideo, ridēre, risi, risum er lachend vanaf komen
etiamsi ook al
lancea lans, speer
collum hals
tra-icio, icere, ieci, iectum doorboren, gooien door
Een weerwolf 5 (Satyricon 62.12−14)
12 Haec ut audivi, operire oculos amplius non potui, sed luce clara Gai nostri domum fugi tanquam copo compilatus; et postquam veni in illum locum, in quo lapidea vestimenta erant facta, nihil inveni nisi sanguinem. 13 Ut vero domum veni, iacebat miles meus in lecto tanquam bovis, et collum illius medicus curabat. Intellexi illum versipellem esse, nec postea cum illo panem gustare potui, non si me occidisses. 14 Viderint quid de hoc alii exopinissent; ego si mentior, genios vestros iratos habeam.”
haec ut audivi lees: ut haec audivi
operio, operire, operui, opertum sluiten
Gaius de voormalige meester van Niceros
com-pilo, pilare beroven
copo compilatus verwijst mogelijk naar een fabel van Aisopos, waarin de jas van een kroeghouder gestolen wordt door een bezoeker, door hem wijs te maken dat hij een in een wolf kan veranderen.
nihil nisi niets dan
bovis lees: bos; incorrecte nominativus
bos, bovis m rund, os
medicus arts
versipellis, -is m weerwolf; lett. huidwisselaar
panis, -is m brood
gusto, gustare proeven, een paar hapjes nemen
viderint t/m exopinissent lees: alii viderint quid de hoc exponissent
video, vidēre hier: bedenken
exopinissent = exopinavissent
ex-opino, opinare, denken, geloven
genius beschermgeest
habeo, habēre hier: te verduren hebben
Werkvertaling Verhaal over een weerwolf
[61] Nadat dus allen een goed verstand en een goede gezondheid aan zichzelf hebben gewenst, heeft Trimalchio omgekeken naar Niceros en 2 gezegd: “Je was gewoon prettiger te zijn tijdens de maaltijd, ik weet niet waarom je nu zwijgt en niet zacht geluid maakt. Ik verzoek je, opdat je me zo gelukkig ziet, vertel dat wat aan jou is overkomen.” 3 Niceros, die zich verheugt over de vriendelijkheid van zijn vriend, zegt: “Moge iedere winst mij voorbijgaan, als ik niet al lang door vreugde uiteenspring, omdat ik je zo zie. 4 Dus moge er pure vrolijkheid zijn, hoewel ik vrees voor die geleerden, dat ze lachen om mij. Dat moeten ze zelf maar weten: ik zal toch vertellen, want wat neemt wie lacht van mij weg? Het is beter toegelachen te worden dan uitgelachen te worden.”
5 Toen hij deze woorden gezegd heeft
is hij een dergelijk verhaal begonnen:
“Toen ik nog een slaaf was, woonden wij in een nauwe straat; nu heeft Gavilla het huis. Daar ben ik, hoe de goden (het) willen, begonnen de vrouw van Terentius de kroeghouder te beminnen; jullie kenden Melissa uit Tarentum, het mooiste dikkertje. Maar ik heb me waarachtig niet bekommerd om op lichamelijke wijze of wegens dingen van Venus, maar meer omdat ze van goed karakter is geweest. Als ik iets aan haar heb gevraagd, is tegen mij nooit nee gezegd; als zij een as heeft opgescharreld, heb ik een halve as gehad; als ik (het) heb toevertrouwd aan de buidel van haar, ben ik ook niet ooit bedrogen. De partner van haar is bij een landhuis de laatste dag tegemoet gegaan. Daarom heb ik met schild en met scheenplaat gedaan en mij ingespannen, hoe ik bij haar zou kunnen komen: want, zoals ze zeggen, vrienden worden in nood duidelijk.
Toevallig was mijn meester weggegaan naar Capua om smaakvolle rommel op te ruimen. Ik, omdat ik de gelegenheid heb gekregen, haal onze gast over, opdat hij met mij naar de vijfde mijlpaal komt. Hij was echter een soldaat, sterk als Orcus. We knijpen ertussenuit omstreeks het eerste hanengekraai; de maan was licht alsof het middag was. We gaan tussen graftombes: mijn man begint naar de grafzuilen te gaan; ik zit zingend en tel de grafzuilen. Zodra ik vervolgens om heb gekeken naar (mijn) metgezel, heeft hij zich uitgekleed en alle kledingstukken langs de weg geplaatst. De ziel was voor mij in de neus; ik stond als een gestorvene. Maar hij heeft een kring gepist om zijn kledingstukken, en plotseling is hij een wolf geworden. Denk niet dat ik grappen maak; ik acht een vermogen van niemand zoveel waard dat ik lieg. Maar, wat ik begon te zeggen, nadat hij een wolf was geworden, begint hij te huilen en vlucht hij naar de bossen.
Eerst wist ik niet waar ik was; vervolgens ben ik genaderd, opdat ik de kledingstukken van hem optilde: deze zijn echter van steen geworden. Wie sterft door angst als als ik niet? Toch heb ik mijn zwaard getrokken en tijdens de hele weg heb ik schaduwen neergeslagen, totdat ik bij het landhuis van mijn vriendin aankwam. Zoals een spook ben ik binnengekomen, bijna heb ik de geest gegeven, het zweet haastte mij door de dijbenen, ik had de ogen van een dode; nauwelijks ben ik ooit hersteld. Mijn Melissa begint zich te verbazen, omdat ik zo laat rondslenterde, en: “Als je eerder was gekomen,” zei ze, “zou je ons tenminste hebben geholpen; want een wolf is het landgoed binnengekomen en heeft alle vee als een slager afgeslacht. Toch is hij er ook niet lachend vanaf gekomen, ook al is hij gevlucht; want onze slaaf heeft de hals van hem met een langs doorboord.
Zodra ik dat gehoord heb, heb ik niet meer mijn ogen sluiten gekund, maar met helder licht ik ben naar het huis van onze Gaius gevlucht als een beroofde kroeghouder; en nadat ik naar die plaats ben geweest, waarop de kledingstukken van steen waren geworden, heb ik niets dan bloed gevonden. Zodra ik echter naar huis ben gekomen, lag mijn soldaat in bed als een rund, en een arts verzorgde de hals van hem. Ik heb begrepen dat hij een weerwolf is, en later heb ik niet met hem een paar hapjes brood eten gekund, als je me zou hebben neergeslagen niet. Laten ze hebben bedacht wat zij over dit hebben geloofd; als ik lieg, moge ik jullie woedende beschermgeesten te verduren hebben.”