Carmen 8 – Voorbij

Catullus spreekt zichzelf toe. Hij wil zich overtuigen dat hij nu zonder Lesbia verder moet leven en moet accepteren dat de breuk met Lesbia definitief is. Welke wijs van het werkwoord kun je verwachten bij een persuatieve tekst?

Latijnse tekst

Miser Catulle, desinas ineptire,                              
et quod vides perisse perditum ducas.

Fulsere quondam candidi tibi soles,
cum ventitabas quo puella ducebat
amata nobis quantum amabitur nulla;
[5]
ibi illa multa cum iocosa fiebant
quae tu volebas nec puella nolebat,
fulsere vere candidi tibi soles.

Nunc iam non vult: tu quoque impotens noli,
nec quae fugit sectare, nec miser vive,
[10]
sed obstinata mente perfer, obdura.

Vale, puella. Iam Catullus obdurat,
nec te requiret nec rogabit invitam.
At tu dolebis, cum rogaberis nulla.

Scelesta, vae te, quae tibi manet vita? [15]
Quis nunc te abibit? Cui videberis bella?
Quem nunc amabis? Cuius esse diceris?
Quem basiabis? Cui labella mordebis?
At tu, Catulle, destinatus obdura.

1   de-sino, sinere + inf. ophouden met, stoppen met
    ineptio, ineptire dwaas zijn
2   et quod t/m ducas lees: et ducas perditum (id), quod vides perisse
    duco, ducere + dubb. acc. beschouwen als
    perditus verloren
    perisse = periisse
3   fulsere = fulserunt
    fulgeo, fulgEre stralen
4   ventito, ventitare voortdurend gaan
    quo adv. waarheen
5   nobis dat. auctoris; dichterlijk meervoud
    quantum zo (veel) als
    nulla vul aan: puella
6   ibi illa multa cum lees: cum ibi illa multa
    iocosa, orum n pl. wilde (liefdes)spelletjes
7   nec ... nolebat litotes
8   vere adv. echt, inderdaad
9   iam non niet meer
    inpotens, entis machteloos
10   quae fugit object bij sectare: de relatieve bijzin staat vooropgeplaatst
    sector, sectari najagen
    sectare imp.
11   obstinatus koppig, vastbesloten
    ob-duro, durare volharden, zich taai houden
13   re-quiro, quirere missen
    (te) ... invitam tegen jouw zin
14   nulla hier: lett.: geen (vrouw); vertaal: helemaal niet
15   scelestus misdadig
    vae te wee jou
    quae ... (vita) vragend vnw.; hier: wat voor een
    maneo, manEre te wachten staan
16   bellus mooi
17   cuius esse diceris nci.: lett.: van wie zul jij gezegd worden te zijn -> van wie zal men zeggen dat jij bent
18   basio, basiare kussen
    cui bij wie
    labellum lip
    mordeo, mordEre + acc. bijten in
19   destinatus vastbesloten

Vragen

  1. Wie wordt of worden bedoeld met nobis (regel 5) en met tibi (regel 8)?
  2. Regel 9 illa non vult 3p 20
    1. Citeer het Latijnse tekstelement uit het voorafgaande waarmee illa non vult een tegenstelling vormt.
    2. Citeer de twee Latijnse tekstelementen uit het vervolg waarmee illa non vult inhoudelijk vergelijkbaar is.
  3. Een commentator merkt op dat Catullus zich binnen zijn relatie met Lesbia erg afhankelijk opstelde. Citeer het Latijnse tekstelement uit de regels 1-8 waaruit deze afhankelijkheid blijkt.
  4. Catullus behoorde tot de groep van de poetae novi. Leg uit dat dit gedicht kenmerkend is voor die groep dichters.

Werkvertaling

Miser Catulle, desinas ineptire,                              
et quod vides perisse perditum ducas.

Ongelukkige Catullus, laat jij ophouden met dwaas zijn,
en laat jij het, dat jij ziet verloren te zijn gegaan, beschouwen als verloren.

Fulsere quondam candidi tibi soles,
cum ventitabas quo puella ducebat
amata nobis quantum amabitur nulla;
[5]
ibi illa multa cum iocosa fiebant
quae tu volebas nec puella nolebat,
fulsere vere candidi tibi soles.

De stralende zonnen hebben eens voor jou gestraald,
toen ging jij voortdurend daarheen waarheen het meisje voerde
bemind door ons als geen meisje zal worden bemind;
toen daar die vele wilde liefdesspelletjes gebeurden
die jij wilde en het meisje heel erg graag wilde,
hebben de stralende zonnen echt gestraald voor jou.

Nunc iam non vult: tu quoque impotens noli,
nec quae fugit sectare, nec miser vive,
[10]
sed obstinata mente perfer, obdura.

Nu wil zij al niet meer; jij ook in je machteloosheid
moet zij, die vlucht, niet najagen, noch ongelukkig leven,
maar verdraag het tot het einde met een vastbesloten gedachte, volhard je.

Vale, puella. Iam Catullus obdurat,
nec te requiret nec rogabit invitam.
At tu dolebis, cum rogaberis nulla.

Vaarwel, meisje. Nu houdt Catullus zich taai,
noch zal hij jou missen noch zal hij vragen tegen jouw zin.
Echter zal jij pijn lijden, omdat jij helemaal niets zal worden gevraagd.

Scelesta, vae te, quae tibi manet vita? [15]
Quis nunc te abibit? Cui videberis bella?
Quem nunc amabis? Cuius esse diceris?
Quem basiabis? Cui labella mordebis?
At tu, Catulle, destinatus obdura.

Misdadigster, wee jou, wat voor een leven staat te wachten voor jou?
Wie zal nu weggaan met jou? Aan wie zal jij mooi schijnen?
Wie zal jij nu beminnen? Van wie zal men zeggen dat jij bent?
Wie zal jij kussen? Bij wie zal jij bijten in de lippen?
Maar jij, Catullus, volhard vastbesloten.

Antwoorden

  1. Wie wordt of worden bedoeld met nobis (regel 5) en met tibi (regel 8)?
    In beide gevallen Catullus zelf / Catullus / de schrijver van het gedicht. Of woorden van overeenkomstige strekking.
  2. Regel 9 illa non vult 3p 20
    1. Citeer het Latijnse tekstelement uit het voorafgaande waarmee illa non vult een tegenstelling vormt.
      nec (puella) nolebat (regel 7)
    2. Citeer de twee Latijnse tekstelementen uit het vervolg waarmee illa non vult inhoudelijk vergelijkbaar is.
      (quae) fugit (regel 10) en invitam (regel 13)
  3. Een commentator merkt op dat Catullus zich binnen zijn relatie met Lesbia erg afhankelijk opstelde. Citeer het Latijnse tekstelement uit de regels 1-8 waaruit deze afhankelijkheid blijkt.
    (cum ventitabas quo) puella ducebat (regel 4)
  4. Catullus behoorde tot de groep van de poetae novi. Leg uit dat dit gedicht kenmerkend is voor die groep dichters.
    De poetae novi waren dichters die hun eigen gevoelsleven in gedichten beschreven. (Catullus beschrijft in dit gedicht ook zijn persoonlijke gevoelens.) Niet fout rekenen wanneer als antwoord is gegeven ‘De poetae novi schreven korte gedichten (en dit is ook een kort gedicht)’.