Coniunctivus hoofdzin

De coniunctivus geeft altijd een extra element aan de hoofdzin. Zo kun je met een coniunctivus een wens, een hoop of een aansporing uitdrukken. Dit lijkt op het gebruik van de coniunctivus in het Nederlands, bijvoorbeeld in de zin ‘Lang leve de koning’, waar leve een wens uitdrukt.

Er is geen coniunctivus van de toekomst: de toekomst is altijd al onzeker en subjectief, dus kan deze niet ‘dubbel’ subjectief zijn. De coniunctivus komt ook gewoon voor in bijzinnen, zonder een extra element aan de zin te geven.

Slechts 10% van alle coniunctivi komen voor in een hoofdzin. Hier zorgt de coniunctivus wel voor een extra ‘element’. Toch zijn er veel verschillende manieren waarop deze wordt gebruikt, zo is er een coniunctivus:

  • potentialis – mogelijkheid
  • irrealis – onmogelijkheid
  • dubitativus – twijfel
  • adhortativus – aansporing
  • prohibitivus – verbod
  • optativus – wens

De verschillende types worden hieronder een voor een besproken. De coniunctivus in de hoofdzin geeft altijd een extra element aan de vertaling!

Coniunctivus potentialis

Een coniunctivus potentialis wordt gebruikt om aan te geven dat men iets als een mogelijkheid veronderstelt. Hij komt alleen maar voor in de praesens en perfectum.

Quis hoc dubitet? – Wie zou hieraan (kunnen) twijfelen?

Si hoc dicas, erres – Als je dat zegt, zou je je (kunnen) vergissen.

Je vertaalt een potentialis dus met zou(den) of zou(den) kunnen. Er is geen betekenisverschil tussen praesens en perfectum: ze geven beide een mogelijkheid aan die met het heden te maken heeft.

Coniunctivus irrealis

De coniunctivus irrealis wordt gebruikt om een onwerkelijke gebeurtenis of situatie weer te geven. Hij komt alleen maar voor in de coniunctivus imperfectum en plusquamperfectum.

Je vertaalt een irrealis met ‘zou(den)’. De plaats van zou(den) maakt niet echt uit; het kan in de si-zin of in de hoofdzin staan, zolang het maar niet in beide zinsdelen is. Zie ook hieronder de twee vertalingen van de zin:

Si pater non tam validus esset, non tantum terrarum circumiret. – Als vader niet zo gezond zou zijn, bezocht hij niet zoveel landen.

Si pater non tam validus esset, non tantum terrarum circumiret. – Als vader niet zo gezond was, zou hij niet zoveel landen bezoeken.

Het gebruik van de imperfectum geeft aan dat het betrekking heeft tot het heden, terwijl een plusquamperfectum een verband met het verleden aangeeft, zoals in zin 2:

Si pater filium habuisset, Antonium non adopavisset. – Als vader een zoon had gehad, zou hij Antonius niet hebben geadopteerd.

si-zinnen

In het Latijn heb je de voegwoorden si ‘als’ en nisi ‘als niet’. Deze leiden een conditionele (voorwaardelijke) bijzin in. Voor de hoofdzin zijn er drie mogelijkheden:

  naam gebruik tijd
1 realis waar of werkelijk indicativus
2 potentialis mogelijk coniunctivus praesens of perfectum
3 irrealis onwerkelijk, onmogelijk coniunctivus imperfectum (heden) of plusquamperfectum (verleden)

Nog een belangrijk iets over de si-zinnen is dat het woord aliquis verandert in quis: na si, nisi, num en ne, gaat ali- niet met quisje mee.

Coniunctivus dubitativus

Een coniunctivus praesens of imperfectum, in een vragende zin, kan ook een twijfel aangeven (dubitare ‘twijfelen’). Soms wordt deze vorm de coniunctivus deliberativus genoemd (deliberare ‘beraadslagen’).

Quid faciam? – Wat moet ik doen?

Quid facerem? – Wat moest ik doen?

Coniunctivus adhortativus

De spreker kan ook iemand aansporen om iets te doen (adhorari ‘aansporen’). Hiervoor kan je een imperativus gebruiken (curre ‘ren’), maar ook een coniunctivus praesens.

Gaudeamus igitur. – Laten we ons daarom verheugen.

Meestal wordt voor de vertaling ‘laten’ gebruikt. Dit is echter niet noodzakelijk. Deze vorm komt het meest voor bij de wij-vorm (vergelijk met het Engelse ‘let’s go’).

Coniunctivus prohibitivus

Je kan natuurlijk ook iemand aansporen om iets niet te doen. In het Latijn gebruik je daarvoor de coniunctivus praesens of perfectum, in combinatie met ne. Dit gebruik wordt ook wel de coniunctivus prohibitivus genoemd (prohibere ‘verbieden’). Hij is altijd gericht tot de 2e persoon (jij/jullie).

Ne hoc facias! – Je moet dat niet doen!

Meestal gebruikt men voor de vertaling het werkwoord moeten of de gebiedende wijs. Er is geen verschil in vertaling tussen de praesens en het perfectum:

Ne hoc dixeris! – Je moet dat niet zeggen!
Je zegt dat niet!

Coniunctivus optativus

Een wens is als het ware een aansporing, maar dan van iets dat je niet in de hand hebt.

Het laatste gebruik van de coniunctivus is de optativus (optare ‘wensen’). Hij wordt ook wel de coniunctivus desiderativus (desiderare ‘verlangen’) genoemd. Vaak gebruikt men het partikel ut of utinam, maar dit is niet noodzakelijk!

Er zijn drie verschillende mogelijkheden:

1   vervulbare wens                                  coniunctivus praesens
2   onvervulbare wens in het heden          coniunctivus imperfectum
3   onvervulbare wens in het verleden     coniunctivus plusquamperfectum

Vervulbare wens

(Utinam) redeat filius. – Moge mijn zoon terugkeren.

In de vertaling moet je ‘moge’ of ‘mogen’ gebruiken.

Onvervulbare wens

(Utinam) rediret filius. – Keerde mijn zoon maar terug.
(Utinam) redisset filius. – Was mijn zoon maar teruggekeerd.

In de vertaling van een onvervulbare wens gebruik je het woordje ‘maar’.

Samenvatting

naam signaalwoorden werkwoord vertaling
potentialis si-zin praes./perf. 'zou kunnen'
irrealis si-zin impf./plqpf. 'zou(den)'
dubitativus vraagzin   'moet(en)'
adhortativus   1e pers. 'laat'
prohibitivus ne 2e pers. 'moet(en) niet'
optativus utinam, ut   'moge(n)'

Onthouden: de coniunctivus hoofdzin geeft altijd een extra element aan de vertaling!

 

 

 

 

Romeinse kalender