Gebruik coniunctivus
De indicativus geeft aan dat de spreker/schrijver de beschreven
toestand of handeling als feitelijk voor zijn rekening neemt.
Met de coniunctivus geeft de spreker/schrijver aan dat hij wat hij
meedeelt niet als feitelijk voor zijn rekening neemt (maar bijvoorbeeld
als irreëel, mogelijk, wenselijk, noodzakelijk).
De imperativus geeft aan dat de spreker wil dat de aangesprokene
de beschreven handeling ten uitvoer brengt.
Coniungere = toevoegen (van emotie). Je voegt eigenlijk aan de letterlijke betekenis van het werkwoord een extra element toe; wens, hoop, twijfel etc. Bijvoorbeeld: Het ga je goed = wens.
Hoe gebruik je de coniunctivus:
- In de hoofdzin voegt het een extra betekenis toe aan de persoonsvorm, dit komt slechts in 10% van de gevallen voor.
- In de bijzin, 90% van de gevallen dus, komt het voor na bepaalde voegwoorden. Wij kiezen een andere vertaling voor het voegwoord. De persoonsvorm vertalen we dan niet anders dan een persoonsvorm in de indicativus.
De coniunctivus, of aanvoegende wijs, gaat altijd over subjectieve beweringen: wensen, hopen, etc.
Van alle modi is de coniunctivus waarschijnlijk de lastigste: in het Nederlands bestaat hij bijna niet meer, en het is daarom ook moeilijk te vertalen. Toch een paar voorbeelden:
Leve de koningin!
Moge god met ons zijn!
Men hoede zich voor namaak.
Het ga je goed!
Men neme een ei.
Het zij zo.
De coniunctivus geeft altijd een extra element aan de hoofdzin. Zo kun je met een coniunctivus een wens uitdrukken, een hoop vertellen, of iemand aansporen. Er is alleen geen coniunctivus van de toekomst: de toekomst is altijd al onzeker en subjectief, dus kan deze niet ‘dubbel’ subjectief zijn. De coniunctivus komt ook gewoon voor in bijzinnen, zonder een extra element aan de zin te geven.
Coniunctivus in de Hoofdzin
Slechts 10% van alle coniunctivi komen voor in een hoofdzin. Toch zijn er veel verschillende manieren waarop deze wordt gebruikt, zo is er een coniunctivus:
- irrealis – onmogelijkheid
- potentialis – mogelijkheid
- adhortativus – aansporing
- prohibitivus – verbod
- dubitativus – twijfel
- optativus – wens
Hier zorgt de coniunctivus wel voor een extra ‘element’:
Coniunctivus irrealis
De coniunctivus irrealis wordt gebruikt om een onwerkelijke gebeurtenis of situatie weer te geven. Hij komt alleen maar voor in de coniunctivus imperfectum en plusquamperfectum.
Si pater non tam validus esset, non tantum Als vader niet zo gezond zou zijn, bezocht hij niet (1)
terrarum circumiret. zoveel landen.
Zoals je kan zien vertaal je een irrealis met zou(den). De plaats van zou(den) maakt niet zozeer uit; het kan in de si-zin of in de hoofdzin staan, maar niet in allebei.
Het gebruik van de imperfectum geeft aan dat het betrekking heeft tot het heden, terwijl een plusquamperfectum een verband met het verleden aangeeft, zoals in zin 2:
Si pater filium habuisset, Antonium non Als vader een zoon had gehad, zou hij Antonius niet (2)
adopavisset. hebben geadopteerd.
Coniunctivus potentialis
Een coniunctivus potentialis wordt gebruikt om aan te geven dat men iets als een mogelijkheid veronderstelt. Hij komt alleen maar voor in de praesens, perfectum en imperfectum.
Quis hoc dubitet? Wie zou hieraan (kunnen) twijfelen? (3)
Je vertaalt een potentialis dus met zou(den) of zou(den) kunnen. Er is geen betekenisverschil tussen praesens en perfectum: ze geven beide een mogelijkheid aan die met het heden te maken heeft.
De imperfectum vormen geven aan dat de mogelijkheid betrekking heeft op het verleden. De imperfectum wordt vooral gebruikt bij zintuiglijke waarnemingen en bij de 2e persoon enkelvoud:
si-zinnen
In het Latijn heb je de voegwoorden si [als] en nisi [als niet]. Deze leiden een conditionele (voorwaardelijke) bijzin in. Voor de hoofdzin zijn er drie mogelijkheden:
1 realis waar of werkelijk indicativus
2 irrealis onwerkelijk, onmogelijk coniunctivus imperfectum of plusquamperfectum
3 potentialis mogelijk coniunctivus praesens of perfectum
Coniunctivus dubitativus
Een coniunctivus praesens of imperfectum, in een vragende zin, kan ook een twijfel aangeven (dubitare [twijfelen]). Soms wordt deze vorm de coniunctivus deliberativus genoemd (deliberare [beraadslagen]).
Quid faciam? Wat moet ik doen? (5)
Quid facerem? Wat had ik moeten doen? (6)