Metrum

Inleiding metrum

Bij het woord gedicht denken wij al vaak aan Sinterklaas: de liedjes, de gedichten en rijmen:

Sinterklaas kapoentje,
gooi wat in mijn schoentje

Het rijmen van gedichten is eigenlijk best nieuw, en in de tijd van de Romeinen was dit helemaal niet de standaard. Als we niet letten op de rijm, kunnen we de twee regels ook lezen als:

Sinterklaas kapoentje,
gooi wat in mijn schoentje

Hier hebben de gemarkeerde lettergrepen de nadruk. Als je het hardop leest, zul je horen wat er bedoeld wordt. De afwisseling van benadrukte lettergrepen geeft het gedicht naast rijm nog een extra dimensie: het metrum.

Het metrum is de regelmatige afwisseling van korte en lange lettergrepen. Er zijn veel verschillende soorten afwisselingen, die later besproken worden. Het makkelijkst te begrijpen is het patroon dat een jambe heet.

Een jambe is een korte lettergreep gevolgd door een lange lettergreep, dus da-DUM. Het bekendste voorbeeld is misschien wel je eigen hartritme. Twee voorbeelden van jamben bij Nederlandse dichters:

De Zee, de Zee, klotst voort in eindeloze deining (Willem Kloos, Van de Zee)

Een nieuwe lente en een nieuw geluid (Herman Gorter, Mei)

De ‘koning’ van de jamben is misschien wel de Engelse toneelschrijver William Shakespeare. Veel van zijn toneelstukken zijn met jamben geschreven:

A horse! A horse! My kingdom for a horse! (William Shakespeare, Richard III)

Shall I compare thee to a summer's day? (William Shakespeare, Sonnet 18)

To be or not to be, that is the question. (William Shakespeare, Hamlet)

Zoals je ziet is de laatste zin niet helemaal volgens het ritme da-DUM da-DUM da-DUM. Het is dan ook ontzettend moeilijk om een tekst in metrum te schrijven en dichters smokkelen soms.

Scanderen

In de oudheid gebruikte men voor poëzie een bepaald metrum, een vaste regelmatige afwisseling tussen lange en korte lettergrepen. Scanderen is het indelen van een vers in deze lettergrepen. Een makron (μακρός ‘lang’) (―) geeft een lange lettergreep aan, en een breve (brevis ‘kort’) (∪) een korte.

Alle tweeklanken (au, ae, oe) en onzichtbare tweeklanken (zoals occidere < oc-caedere) zijn lang. Daarbij komt nog eens de abl. ev., behalve die van de mede-klinkerstam, de nom./acc. op –es, de dat./abl. op –is, en de acc. op –as, –os en –us. Als een klank gevolgd wordt door twee (of meer) medeklinkers, of door een x of z, kan de klank lang zijn. De overige klanken zijn dan kort.

Zo wordt een sonnet vaak geschreven in jambische pentameter. Als je een versregel zou gaan scanderen, dat is, het indelen in korte en lange klanken om zo de versvoet te bepalen, zul je zien dat er tien lettergrepen zijn, telkens eerst kort en dan lang.

 

Elisie

Als een woord op een klinker of -m eindigt, en het volgende woord met een klinker of h- begint, valt de laatste lettergreep van het eerste woord weg. Dit heet elisie. Omgekeerde elisie geldt als de lettergreep van het tweede woord (at, et, es, est) wegvalt. Als elisie niet toegepast wordt, waar het wel zou kunnen, heet dat hiaat.

Omdat het intens moeilijk is versregels zo te schrijven dat het metrum precies klopt, kan de dichter soms smokkelen. Als een klank weggelaten wordt (hulp’loos in plaats van hulpeloos) nemen we dat elisie, en als een klank juist toegevoegd wordt (roohood in plaats van rood) heet dat epenthesis.

 

Elision: If a word ending with a vowel or m is followed by a word beginning with a vowel or h, the two syllables combine into a single ‘elided’ syllable, which keeps the quantity of the second of the two. n Normally the first of the two is swallowed up – (atque oculīs > atqu’oculīs, – monstrum horrendum ingēns > monstr’horrend’ingēns, – multum ille et > mult’ill’et). n Prodelision: If the second word is es or est, then the ending of the first word is kept, and the e of the second word is swallowed up – (ambiguō est > ambiguō’st, – mora est > mora’st, – deōrum est > deōrum’st).

Elision also occurs when one word ends with any vowel + m and the next word begins with a vowel.

Elision occurs when one word ends with a vowel and the next word begins with a vowel. – Example: osculØ ad This is pronounced “osculad”

 

 

Het metrum is de regelmatige afwisseling van beklemtoonde (lange) en onbeklemtoonde (korte) lettergrepen. Korte lettergrepen worden aangegeven met een thesis (∪), en lange lettergrepen met een arsis (―).

 

Een vaste combinatie van korte en lange lettergrepen wordt een versvoet genoemd. Er zijn verschillende soorten. De meest gebruikte versvoeten zijn:

  • jambe (∪ ―)
  • trocheus (― ∪)
  • spondeus (― ―)
  • anapest (∪ ∪ ―)
  • dactylus (― ∪ ∪)
  • amfibrachys (∪ ― ∪)

Als een versregel uit vijf versvoeten bestaat spreken we van een pentameter, en een versregel die uit zes versvoeten bestaat noemen we een hexameter.

  • alexandrijn (heroïsch vers): een versregel met zes jamben
  • hexameter: een versregel met zes gelijke versvoeten
  • pentameter: een versregel met vijf gelijke versvoeten
  • tetrameter: een versregel met vier gelijke versvoeten

Dactylische hexameter

Het metrum van een epos is een dactylische hexameter. Deze bestaat uit zes (hex) versvoeten (metron), die uit een dactylus (― ∪ ∪) bestaan.

De laatste, zesde versvoet is altijd onvolledig en kan bestaan uit een trochee (― ∪) of een spondee (― ―). Het basisschema van de dactylische hexameter is dus:

―́ ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― X

waarbij x een korte (∪) of een lange (―) klank is (anceps).

De eerste lettergreep is altijd lang, omdat hier de klemtoon op valt. Deze wordt aangegeven met een ´ (ictus). Het einde van een versvoet wordt met ǀ aangegeven.

Na verloop van tijd wordt dit erg saai. Daarom heeft men bedacht dat twee korte (∪ ∪) door één lange (―) lettergreep vervangen mogen worden.

―́ ― ǀ ― ― ǀ ― ― ǀ ― ― ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― X

De vijfde versvoet is bijna altijd een dactylus. Als deze een spondee (― ―) is heb je te maken met een versus spondiacus.

Veel dactyli zorgen voor een snelle, lichte en vrolijke toon. Veel spondeeën zorgen juist voor traagheid, ernst en droevigheid.

Een voorbeeld van een gescandeerd stukje:

- u u| - u u| -|| -| - -| - u u |- -
Ārmă vĭ-rūmquĕ că-nō, Trō-iae quī prīmŭs ăb ōris
- u u|- -| - || u u| - -| - u u| - -
Ītălĭ-ăm fā-tō prŏfŭ-gŭs Lā-vīniăquĕ vēnit
- u u | - - | - - | - || - | - u u |- -
lītŏră, mūlt(um) īl-l(e) ēt tēr-rīs iāc-tātŭs ĕt ālto
- u u| - || - | - u u| - -| - u u |- -
vī sŭpĕ-rūm, sa͞e-va͞e mĕmŏ-rĕm Iū-nōnĭs ŏb īram;

Elegisch distichon

 

Het elegisch distichon wordt gevormd door afwisselend een dactylische hexameter (zie boven) èn een pentameter te gebruiken.
Een pentameter bestaat uit tweemaal twee en een halve dactylus. Hierbij geldt dat de dactylus in de eerste helft vervangen mag worden door een spondee, maar dit mag niet in de tweede helft.
Het schema van een pentameter ziet er dus als volgt uit:

dactylische pentameter is dus:

―́ ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀǀ ― ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ

 



′ __ ′ __ ′ ′ ′ ′
¾ÈÈ/¾ÈÈ/¾//¾ÈÈ/¾ÈÈ/¾
1 2 3 4 5* 6

 

 

 

 

Metrische effecten

Soms wordt het metrum expres verbroken, om een soort opschrikking te veroorzaken. Dit heet antimetrie.

Ook door de verhouding tussen korte en lange klanken te verwisselen kan een effect ontstaan; zo geven veel korte klanken snelheid, lichtvoetigheid en spanning aan, terwijl veel lange klanken traagheid en somberheid aangeven.

 

Metrische effecten door de afwisseling van dactylus en spondee

Het toepassen van veel spondeeën in een versregel suggereert somberheid/traagheid/dreiging/nadruk.
Het veelvuldig gebruik van dactyli in een versregel drukt luchtigheid/snelheid uit.

Een aparte plaats hierbij neemt het zgn. versus spondiacus in: Dit is een vers waarin de 5e versvoet (de voorlaatste) uit een spondee bestaat, iets dat heel zelden gebeurt, zelfs als de andere versvoeten uit spondeeën bestaan.:

Als aan het einde van een versregel geen natuurlijke pauze volgt, maar de zin doorloopt naar de volgende regel, spreken we van een enjambement. Dit kan verschillende effecten hebben. Zo is het een manier om het metrum te doorbreken, of een middel om rijmverdoezeling op te laten treden. Vaak geeft een enjambement het laatste woord van de versregel een extra nadruk, omdat het heel even als het ware blijft hangen.

 

 

Andere metra

Naast de dactylische hexameter en het elegisch distichon zijn er nog veel meer verschillende metra. Een aantal worden hier ter referentie opgenomen.

Sapphische strofe

Een sapphische strofe is een versvorm vernoemd naar de Griekse dichteres Sappho. Het metrum ziet er als volgt uit:

— ∪ | — X | — ∪ | — ∪ | — — |
— ∪ | — X | — ∪ | — ∪ | — — |
— ∪ | — X | — ∪ | — ∪ | — — |
— ∪ | — — |

Hendecasyllabus

The hendecasyllable is an 11-syllable line used extensively by Catullus and Martial, for example in Catullus's famous poem (Catullus 5), which begins:

— — | — ∪ ∪ | — ∪ | — ∪ | — X
vīvāmūs mĕă Lēsbĭ(a) ātqu(e) ămēmus
— — | — ∪ ∪ | — ∪ | — ∪ | — X
rūmōrēsquĕ sĕnūm sĕvērĭōrum
— — | — ∪ ∪ | — ∪ | — ∪ | — X
ōmnēs ūnĭŭs a͞estĭmēmŭs āssis!

 

 

Iambische trimeter

 

 

 

Andere vormen

Naast de hierbovengenoemde vormen zijn er nog veel meer metra:

  • Alcaeïsche strofe
  • Asclepiadeïsche metra
  • Archilochaeïsche metra

 

Aanvullingen voor dactylische poëzie

  • N.B. 1. De volgende begrippen worden bekend verondersteld: dactylus, spondee, hexameter. De kandidaat wordt geacht in staat te zijn een dactylische hexameter en pentameter te scanderen. De begrippen cesuur en synizese worden niet bekend verondersteld.
  • N.B. 2. Bij nomina van de eerste declinatie eindigt de nominativus enkelvoud op een korte -a, de ablativus enkelvoud op een lange -a.
  • Dactylische hexameter: effecten van de afwisseling dactylus–spondee op de inhoud
  • De aanwezigheid van veel spondeeën in een versregel kan plechtstatigheid, somberheid of traagheid suggereren, terwijl het veelvuldig voorkomen van dactyli opwinding, luchtigheid of snelheid kan uitdrukken.
  • Illud auditum saxis intellectumque ferarum (5 spondeeën)
  • sensibus.
  • Dat is gehoord door rotsen en begrepen door de zintuigen van wilde dieren.
  • Ovidius, Metamorphosen 11.41-43
  • Quadripedante putrem sonitu quatit ungula campum. (5 dactyli)
  • De paardenhoef raakt met viervoetig geluid de zandige vlakte.
  • Vergilius, Aeneis 8.596
  • Elisie Het verschijnsel dat, als een woord op een klinker of een -m eindigt en het volgende woord met een klinker of h- begint, in de uitspraak en in de metriek de slotklinker van het eerste woord wegvalt.
  • Illa redit iuvenemque oculis animoque requirit.
  • Zij komt terug en zoekt de jongen met haar ogen en haar hart.
  • Ovidius, Metamorphosen 4.129
  • Enjambement Het doorlopen van een syntactische eenheid voorbij het einde van een versregel.
  • Serius egressus vestigia vidit in alto
  • pulvere certa ferae.
  • Te laat weggegaan zag hij in het diepe
  • stof de onmiskenbare sporen van een wild dier.
  • Ovidius, Metamorphosen 4.105-106
Ritme

Een ander middel dat een extra dimensie aan gedichten toe kan voegen is het ritme. Het ritme is iets anders dan het metrum, het is veel vrijer. Het wordt daarom ook wel omschreven als ‘de natuurlijke beweging van de zin expressief gemaakt door de wisselende intensiteit van het dynamische (sterk/zwak), het temporeel (vlug/langzaam) en/of melodisch (hoog/laag) accent.’

 

 

 

Elisie

Als een woord op een klinker of m eindigt en het volgende woord met een klinker begint, dan is daar een hiaat en telt voor het metrum de slotlettergreep niet mee. Is echter het tweede woord est, dan telt de e van est niet mee!! 

Uitzonderlijk wordt een hiaat gehandhaafd bij tussenwerpsels of voor een caesuur om de eindklinker te benadrukken.
Het meermaals voorkomen van elisie kan opwinding, zwaarmoedigheid en ook gehuil uitdrukken.
Voorbeelden uit pensum 2014:

vb. Ov. Met. I, 3: primaque ab origine geldt voor het metrum alsprimaqu' ab origine
vb. Ov. Met. II, 41: propiusque accedere geldt voor het metrum alspropiusqu' accedere
vb. Ov. Met. II, 51: facta tua est geldt voor het metrum alsfacta tua 'st 
vb. Ov. Met. II, 59: consistere in axe geldt voor het metrum als: consister' in axe

Het gegeven dat, als een woord op een klinker of een -m eindigt en het volgend
woord met een klinker of h- begint, in de uitspraak en in de metriek de slotlettergreep wegvalt.
Het meermaals voorkomen van elisie kan opwinding, zwaarmoedigheid en ook gehuil uitdrukken.

illa redit iuvenemque oculis animoque requirit
(Ovidius, Metamorphoses 4, 129)

 

Dactylische hexameter
Metrische effecten door de afwisseling van dactylus en spondee

Het toepassen van veel spondeeën in een versregel suggereert somberheid,
terwijl veelvuldig gebruik van dactyli luchtigheid kan uitdrukken

illud
auditum saxis intellectumque ferarum
sensibus ….
(Ovidius, Metamorphoses 11, 42)

 

Ook de pauzes vallen op vaste plaatsen. Zo’n plaats heet een cesuur (aangegeven met ǁ). De drie meest voorkomende mogelijkheden zijn de trithemimeris (rust na de derde halve voet), penthemimeris (een cesuur na de vijfde halve voet) en de hepthemimeris (een cesuur na de zevende halve voet).

 

De Latijnse poëzie wordt niet gekenmerkt door rijm, zoals nu. In de oudheid gebruikte men een bepaald metrum, een vaste regelmatige afwisseling tussen lange en korte lettergrepen. Scanderen is het indelen van een vers in deze lettergrepen. Een makron (μακρός ‘lang’) (―) geeft een lange lettergreep aan, en een breve (brevis ‘kort’) (∪) een korte.

Alle tweeklanken (au, ae, oe) en onzichtbare tweeklanken  (zoals occidere < oc-caedere) zijn lang. Daarbij komt nog eens de abl. ev., behalve die van de mede-klinkerstam, de nom./acc. op –es, de dat./abl. op –is, en de acc. op –as, –os en –us. Als een klank gevolgd wordt door twee (of meer) medeklinkers, of door een x of z, kan de klank lang zijn. De overige klanken zijn dan kort.

Het metrum van een epos is een dactylische hexameter. Deze bestaat uit zes (hex) versvoeten (metron), die uit een dactylus (― ∪ ∪) bestaan. De laatste, zesde versvoet is altijd onvolledig en kan bestaan uit een trochee (― ∪) of een spondee (― ―). Het basisschema van de dactylische hexameter is dus:

― ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― ∪ ∪ ǀ ― x

waarbij x een korte (∪) of een lange (―) klank is. De eerste lettergreep is altijd lang, omdat hier de klemtoon op valt. Deze wordt aangegeven met een ‛ (ictus). Het einde van een versvoet wordt met ǀ aangegeven.

Na verloop van tijd wordt dit erg saai. Daarom heeft men bedacht dat twee korte (∪ ∪) door één lange (―) lettergreep vervangen mogen worden. De vijfde versvoet is bijna altijd een dactylus. Als deze een spondee (― ―) is heb je te maken met een versus spondiacus. Veel dactyli zorgen voor een snelle, lichte en vrolijke toon. Veel spondeeën zorgen juist voor traagheid, ernst en droevigheid.

Ook de pauzes vallen op vaste plaatsen. Zo’n plaats heet een cesuur (aangegeven met ǁ). De drie meest voorkomende mogelijkheden zijn de trithemimeris (rust na de derde halve voet), penthemimeris (een cesuur na de vijfde halve voet) en de hepthemimeris (een cesuur na de zevende halve voet).

Als een woord op een klinker of -m eindigt, en het volgende woord met een klinker of h- begint, valt de laatste lettergreep van het eerste woord weg. Dit heet elisie. Omgekeerde elisie geldt als de lettergreep van het tweede woord (atetesest) wegvalt. Als elisie niet toegepast wordt, waar het wel zou kunnen, heet dat hiaat.

Romeinse kalender