Architectuur

Tempels

De Griekse tempels waren niet zoals de hedendaagse kerken. De tempel was het ‘huis’ van (het beeld van) de god of godin, maar niet een plek om samen te komen. Offeren, processies, ceremonies en andere rituele handelingen vonden buiten de tempel in de open lucht plaats. Zo stond het altaar voor de tempel, en was de grond rondom de tempel, de temenos, ommuurd om aan te geven dat deze heilig en onschendbaar is.

Oorsprong

Omdat de Griekse tempels als ‘huis’ of ‘onderdak’ dienden, waren de eerste tempels gebaseerd op hoe de huizen er destijds uitzagen. Ze waren gemaakt van simpele materialen, zoals hout, leem en terracotta. Het ontwerp van de tempels gaat terug naar het Minoïsche megaron: een rechthoekige kamer, met aan één korte zijde een deur en een voorhal die ontstaat door de antae (verlenging van de lange muren). Als in de grote kamer (ook wel naos) het beeld van de god wordt geplaatst en in de voorhal (pronaos) een even aantal zuilen, is de simpelste soort tempel uitgevonden: de antentempel.
Tempelvormen

Alle andere tempelvormen zijn op dit ontwerp gebaseerd , met eventuele toevoegingen van extra ruimtes en/of zuilenrijen. Zo kan er, om het esthetische evenwicht te bewaren, aan de achterkant van de tempel een achterhal zijn: de opisthodomos. Als voor de naos in plaats van een pronaos een zuilenrij staat, spreken we van een prostylos. Als er een tweede zuilenrij aan de achterkant staat is het een amphiprostylos. Als de tempel een aan vier kanten omringende zuilenrij (peristasis) heeft, is het  een peripteros. Als het twee rijen zijn, heet het een dipteros. Als er in plaats van echte, ronde zuilen halfzuilen worden gebruikt, is de tempelvorm respectievelijk een pseudoperipteros en een  pseudodipteros.
Zuilen
In de regel is het aantal zuilen aan de korte zijde altijd even, en het aantal zuilen aan de lange zijde het dubbele van de korte zijde plus twee. Als er twee voorste zuilen zijn, is de tempel distyl; zijn het er vier, tetrastyl; zes, hexastyl; acht, octostyl; tien, decastyl; enzovoorts. Dorische tempels zijn vaak hexastyl. De afmetingen van een zuil worden uitgedrukt in modulen. Eén module is de diameter van de zuil bij het basement.

Tekstvak: 3.1 – Een overzicht van de verschillende tempelvormen. a: naos, b: adyton, c: pronaos, d: opisthodomos, A: antentempel, B: dubbele antentempel, C: tholos, D: prostylos, E: amphiprostylos, F: dipteros, G: peripteros, H: pseudoperipteros, I: pseudodipteros.


Als aan de achterkant van de naos een speciale ruimte is gemaakt, heet dat een adyton.

De enige vorm die niet op een megaron is gebaseerd, is de zogenaamde tholos. Deze ronde tempel vindt zijn oorsprong in de Myceense graven en is meestal gewijd aan een heroos.

 

Orden

In tempels werd veel decoratie gebruikt, te verdelen in drie verschillende orden:

  1. Dorische orde
  2. Ionische orde
  3. Korinthische orde
(Deze afbeelding kan niet worden weergegeven)
De verschillende bouworden, van links naar rechts de Dorische, Ionische en Korinthische orden. Uitleg van de nummers: (1) timpaan of fronton (voorgevel); (2) acroterium; (3) cimaas; (4) geison; (5) mutulus; (6) tandlijst; (7) fries; (8) triglief; (9) metope; (10) regula; (11) guttae; (12) taenia; (13) architraaf; (14) kapiteel (kopstuk); (15) abacus; (16) echinus; (17) zuilschacht; (18) cannelure; (19) stylobaat; (20) volute; (22) acanthusbladeren; (23) zuilenbasement; (24) torus(bol) of scotia (hol)

Zuilen

monoliet en trommelzuilen

de modulus is de diameter van de zuil aan de basis, met ondiepe uithollingen (cannelures).

kapiteel schacht cannelures.

Dorische orde

Men (de Doriërs) begon met de Dorische zuil in de zevende eeuw voor Christus. Deze zuil is zeer statig en strak, slechts 5 à 6 modulen hoog. Bovenaan heeft de Dorische zuil een eenvoudig kopstuk bestaande uit een vierkante dekplaat (abacus) en een rond ‘kussen’ (echinus; betekent zee-egel).

De zuilen dragen de onderste dragende balk (architraaf), waarop vaak afwisselend een versierde plaat met twee sleuven (triglief) en een decoratief figuur (metope). Boven deze rij is de driehoekige voorgevel (timpaan of fronton), waarin vaak een ... afgebeeld werd. De onderste rand van het timpaan heet de geison en de bovenste twee randen de cimaas. Op de hoeken staan versieringen, die de acroteria worden genoemd.

Ionische orde

Een Ionische zuil vrij slank, 8 tot 9 modulen hoog, met diepere uithollingen. De meest opvallende kenmerken van de Ionische zuil zijn dat deze op een voetstuk staat en een versierd kopstuk bezit. Het voetstuk bestaat uit een combinatie van bolle en holle sierringen (torus en scotia). Het kapiteel is aan de hoeken versierd met een dubbele spiraalvormige versiering (volute). Boven de architraaf is meestal een doorlopend figuur van halfverheven beeldhouwwerk (fries). Dit is een soort stripverhaal waarin een belangrijke gebeurtenis wordt afgebeeld.

eierlijst

Korintische orde

Kenmerkend voor de Korinthische zuil is de versiering van de kopstukken, geïnspireerd door de bladeren van de acanthus, met op de vier hoeken een gereduceerde voluut. Het toegepaste type kopstuk (kapiteel) is bladwerkkapiteel en tevens voluutkapiteel.

De Korinthische kapitelen zijn ontstaan toen een kunstenaar een keer een kindergraf zag, waar een plant op groeide. Op die plant lagen allemaal speeltjes van het kind en hier groiede de plant omheen in de vorm van een mandje. Dit inspireerde de kunstenaar om het Korinthische kapiteel te ontwerpen.

kariatiden

Optische correcties

Entasis (verjonging) houdt in dat de zuil naar boven toe smaller wordt. Dat geeft de zuilen een lichte uitstraling, en niet zo massief. En andere truc die daarvoor gebruikt werd is contractie (samentrekking), wat inhoudt dat de buitenste zuilen dichter bij elkaar stonden dan de binnenste zuilen. Curvatuur (kromming) houdt in dat er bolling in de zuilen wordt aangebracht, waardoor ze niet goed recht lopen. Hierdoor lijkt de tempel op afstand juist wel rechte zuilen te hebben. Een beroemd voorbeeld hiervan is het Parthenon.

 

Romeinse Tempels

Romeinse tempels bestaan uit eenvoudige vormen, of een samenvoeging daarvan.
De Romeinse tempel had vaak een rechthoekige basis, ronde zuilen en een driehoekig dak met een versierde voorgevel. In sommige gevallen was de basis rond of had het een andere soort dak. Het belangrijkste verschil tussen de Griekse en de Romeinse tempels is dat een Romeinse tempel een duidelijke voorgevel had en een hoofdingang. Ook hadden de Griekse tempels een trapvormige onderkant.
De tempel bestond uit verschillende ruimten. De belangrijkste ruimte van de tempel was de cella. Deze ruimte was het heilige der heiligen waar vaak het godenbeeld in stond. Voor de cella was een open ruimte, de pronaos (pro = voor, naos = cella). De pronaos werd omsloten door zuilen.